Vroeger lag mijn welkomstmatje verkeerd om. Het woord welkom naar mij uitgespeld, alsof ik eraan herinnerd moest worden, steeds wanneer ik de deur opende, de gast die hier verscheen wel welkom te heten. Eigenlijk waren deze matjes bedoelt om dit niet te hoeven uitspreken, de gast las zelf dat hij welkom was, daarnaast kon je hem met gemak de deur wijzen.
Ik las mijn matje trouw voor, na elke deurbel.
Zo kwam het dat er op een dag 12 Amerikaanse mormonen aan mijn eettafel zaten, die allemaal wel een koffie lusten. Ze zeiden “We voelen ons nergens zo welkom als hier!” en “Mogen we u over Jezus vertellen?”
Jezus boeide mij niet zoveel. Je ergens welkom voelen wel.
Ik zei “Kennen jullie Heitje voor Karweitje?” “Nee”, zeiden zij. Ik zei dat ze dat eens moesten proberen, zo zouden ze overal welkom zijn.