Ik was Lex’ eerste grote liefde. We ontmoette elkaar op het schoolplein van het Baarnsch Lyceum, waar ik wiet verkocht. Het waren mooie tijden. In het fietsenhok, op de meisjestoiletten en in het lokaal van decaan Conny prinsje en prinsesje spelen. Ik was dan het prinsesje.
Nu is Max dat.
Nou, het is haar gegund hoor. Het plastic kroontje dat we gebruikte gleed steeds scheef over mijn pony. Geen gezicht. We hebben elkaar gewoon te vroeg ontmoet, Alex en ik. Ik en Alex. Toen hij het uitmaakte zei hij nog ‘Ik wil wel, maar zeg nu zelf. We zijn zo jong. En met jou als Koningin winnen we de oorlog niet.’, ik was het er niet mee eens maar zo gaan die dingen nu eenmaal. Als we nu samen waren geweest had ik hem verteld wat ik van het nieuwe lied vond, en van zijn oude kapsel. Ik zou hem lief hebben maar ook streng zijn, zoals Bea dat was.
Zij sms’t me nog met regelmaat dat ze me mist, dat ze het wel had geweten als zij het nog voor het zeggen had.
Na morgen heeft ze het niet meer voor het zeggen. Net als ik toentertijd. Het zal even pijn doen, vertel ik haar. Maar de leegte went.
De glamour verdween met Lex mee op Hoge poten mijn leven uit. De oranje slof-klompen, opblaaskroontjes en diamanten kettingen moet ik al jaren lang net als de rest van Nederland bij de Xenos kopen, om ze daags na het grote feest op Marktplaats voor een prikkie en een knoop te verpatsen. Op de grote dag sta ik dit jaar gewoon in een tomatenpak voor de tent waar ik werk door een megafoon te schetteren “Hak de tomaat! Één euro!”, meemaken daarbij zijn. De harde realiteit.
Maar ik heb er vrede mee.
Voor mij geen echte kroon.
Geen luxe of overdaad.
Max heeft de troon.
En ik een tomatenpak.