Het is vakantie.
Of nu ja, ik heb geen vakantie; we zijn op vakantie. Ik heb deadlines en een licht aanzwellende paniekbal in mijn onderbuik.
Maar het gaat me prima af, te doen alsof deze niet bestaan. In een dorp vol bizar gevormde tomaten en dito mensen, met hun mediterrane huidskleur als Earl Grey thee au lait.
Of ze hier ook Wifi hebben?
Ze hebben hier een VVV kantoor dat geopend is wanneer 30 februari op een donderdag valt, twee lantaarnpalen en een stel schuimbekkende ezel-paarden.
Wifi.
De buurman van een paar kilometer verderop is afgelopen jaar in zijn kunstgebit gestikt tijdens het uitspreken van dat woord. Daarom praat hij niet meer, maar hapt hij alleen nog maar in het luchtledige. Althans, zo gaat het verhaal.
En dan zaterdags met zijn vieren fijn in die mega giga superdupermarkt een uurtje verderop boodschappen doen. Er zouden vanavond -wellicht, misschien, het zou zomaar kunnen- ongeveer vijf eters aanschuiven. Misschien. Wie weet.
We hebben in de auto de taken verdeeld, maar bij aankomst lijken paniek en chaos de overhand te nemen. Een gigantische TL-verlichtte hal vol fel gestickerd koopwaar, een enorme sectie kleding die van een bijzonder soort wansmaak getuigd en een bak waarin wel honderd arme kreeftjes elkaar de ogen uitsteken. Voor mij begint de wanhoop bij deze watertank. Ik kan in alle eerlijkheid zeggen dat ik prikoogjes kreeg van de TL-verlichting, maar de kreeftjes steken in mijn traanbuizen. Gehandboeid – nee- geschaarboeid liggen ze daar, opgestapeld als het overgeproduceerde stokbrood dat een paar gangen verderop ligt te geuren. Hoe ver zou het zijn naar zee? Als ik een gat in de tuin graaf en die vul met Spa Blauw, zouden ze dan gelukkig kunnen worden? Of willen ze echt alleen Chaudfontaine? En wat eet zo’n kreeftenfamilie eigenlijk, op maandbasis? Ik zou de piepkleine knokige fransvrouw met haar felrood bebloedde schort aan de andere kant van het aquarium zoveel vragen willen stellen, als ze me maar kon verstaan.
Mijn taak is dus het brood. De geur herinnert me hier vluchtig aan, maar na het zien van het enorme keuzeaanbod moet ik toch terug naar het boodschappenkarretje om wat meer duidelijkheid te vragen. Het karretje terugvinden is dan ook het eerstvolgende probleem; een lichte paniek vult mijn lichaam als hete koffiedrab die bij mijn keel begint en bij elke stap verder richting mijn knieën zakt. Zo speur ik de gangen af, met rode vlekken in mijn hals en irissen die van links naar rechts schieten zonder echt ergens op scherp te stellen. Straks zijn ze al weg. Straks heb ik veel te lang met mijn voorhoofd tegen die watertank geplakt staan staren.
Ik bots een zichtbaar geschrokken lotgenoot met zes verschillende soorten toastjes onder zijn armen tegen het lijf en samen zoeken we zwijgzaam verder.
Wanneer ik weer bij het karretje vandaan loop zijn de rollen compleet anders verdeeld. Nu moet ik vlees, dingen voor op brood en kappertjes. Het waarom wil ik niet eens meer weten.
Niets is zeker op dit moment, alleen dat ik de gang met de kappertjes hoogstwaarschijnlijk al drie keer ben gepasseerd voordat ik het knokige fransvrouwtje met handen en voeten probeer duidelijk te maken dat ik de gang met de kappertjes zoek.
Maagzuur van eetwaar (blijkbaar worden er hier bar weinig kappertjes gegeten), aanstaande rekeningen, nog altijd staande deadlines en een gezonde dosis zelfmedelijden verzuipen in het kalmerend kabbelende beekje dat mijn blaas al dagen voor het lapje lijkt te houden.
Ik zal me daar betoeterd zijn ze van de gewisse verdrinkingsdood te redden.
Ik kom ze op de weg terug wel weer tegen.
Naast de buurman’s kunstgebit, een strak georganiseerd etentje met verse kreeftenmousse op toast en een knoepzuivere internetverbinding.