In het kader van de verkiezingen en de Kamergotchi: een stukje duiding en een Furby
De wijde broek. Daar is hij weer. Heb ik net mijn kast ervan ontdaan, maakt hij weer zijn retour. Dat is ook volwassen worden, het meemaken van terugkerende rages. En vooral het verschijnsel een rage noemen.
Batik, flippo, chokers, roken – ik heb er allemaal aan meegedaan. Net zoals jullie.
De nieuwste teruggekeerde rage is toch wel de tamagotchi. Ditmaal in de vorm van kamerleden, het principe is ongewijzigd. Op een schermpje zie je het huisdier dat je niet kreeg, vervolgens moet je hem eten en drinken geven door middel van op een klein knopje te drukken, want anders gaat het huisdier dat je niet kreeg dood. En dan kun je dat hele ding dus wegflikkeren. Ja, goed, hier verschilt de nieuwe rage dan met de ouderwetse versie. De nieuwe kun je beter niet wegflikkeren want dan ben je je dure iphone kwijt. Daarnaast is een huilende tamagotchi alleen maar irritant, een hongerig Kamerlid juist erg grappig.
Nee dan de Furby. Kennen we hem nog? Dit doodenge beest zag er knuffelbaar uit, maar dat was het allesbehalve. Onder zijn pimpelpaarse vacht zat een homp plastic met daarin een soort pocketDOS computer. Zijn uitpuilende oranje ogen kwamen los van zijn lijf waardoor ze na een poos halverwege zijn buik hingen. Deze ogen klepperden in plaats van dat ze knipperden en als hij tot je sprak kwam er een demonisch kabaal uit zijn rug. Zijn oren als hoorns, staken uit weerszijden van zijn kop. Zijn kop was overigens niet te onderscheiden van zijn romp. Deze vogel uit de hel kostte elke ouder een klein fortuin. Speelgoedgroothandelaren schreven op de schreeuwerige kartonnen doosjes dat het een onweerstaanbaar knuffeldier was, mèt een eigen willetje. Een knuffeldier van steen ja. En het eigen willetje van Kim Jong Un.
Ik trek wel weer een flared jeans aan, en ik voer met liefde een lijsttrekker een pan spaghetti. Als ik in Gods naam maar niet terug hoef naar die fucking Furby.