“Je mag wel een keer iets niet goed doen hoor”, ik wist niet precies wat mama hiermee bedoelde maar nam mijn taak uiterst serieus.
Niet lief zijn tegen de meester zat er niet in, die was immers ook heel lief tegen mij. Tijdens tekenen heb ik expres een inktpotje laten vallen, maar dit werd niet opgemerkt dus heb ik hem zelf maar opgeruimd en opgeborgen.
Met de eerste pauze verloor ik al mijn knikkers. Dit gebeurde wel vaker, ik kan niet zeggen dat ik dat expres had gedaan, maar het was wel vervelend en zonde. Ik had van die bonken, met spikkels.
Daarna had ik uit het raam gestaard, om mijn taak nog eens te heroverwegen. Niet goed, was niet meteen fout. Een som verkeerd oplossen zou het hem dus niet doen.
De meester vroeg me verder te lezen, omdat hij me wilde betrappen op niet opletten, maar ik wist al waar we waren omdat ik dit stukje al had gelezen.
Tijdens de laatste pauze gingen we kletsen in het ‘pishokje’. Dit inhammetje in het bovenbouw-gedeelte van het schoolplein, was het hoekje waar je tijdens jongens tegen de meisjes werd opgesloten. In de onderbouw heette het nog politie en boefje, toen was zo’n hoekje logischerwijs de gevangenis, maar tijdens jongens tegen de meisjes was het gewoon het pishokje, waar je dan even moest wachten tot je weer aangetikt werd. Het was geen toilet en voor zover ik wist ging er nooit iemand plassen, maar er was de suggestie van pis en dat was voldoende.
Naast het pishokje was een huisje, met de deur aan de buitenkant van de school. Er woonde al heel lang niemand meer in het huisje, tot nu. Nu woonde er een dakloze.
Het was half drie, ik kon mama nog niet onder ogen komen. Het was nu of nooit. Met een groepje liepen we naar de voordeur van de man met de lange haren. Ik stak een stok, die ik onder de esdoorn op het schoolplein had opgeraapt, door de brievenbus en riep met alles wat ik in me had: “Dakloze!”
Toen mama mij kwam ophalen zat ik trots als een pauw in het nablijflokaal.