Het zal aan jullie niet voorbij gegaan zijn, maar het is dus zomer. Jawel, het is heus, mijn weeralarm-app roept al drie dagen lang “tropisch weer op komst”. De buren hebben hun veel te grote opblaasbadje ook weer opgeblazen met een elektrische pomp, alwaar zij nu vrolijk spetterend verder bekvechten. Ik overhoorde zojuist toevallig een gesprek. Dit is niet heel moeilijk of toevallig, aangezien ze de gewoonte hebben dat bekvechten nogal luidkeels te doen. Ook normale gesprekken gaan op dat oorverdovende volume. Ik hoorde dus een gesprek, tussen opa en papa, dat het wel druk zal worden morgen. Dat ze dus naar de Efteling gaan met de kleine Christiano. Naar de Efteling. Want het is per slot zondag, en het zonnetje schijnt. Niet alleen schijnt het zonnetje, het brand. Het brand met zevenendertig hele gradens op onze tere Hollandse huidjes. En gelukkig is het nog gewoon vakantie.
Het zal wel druk worden.
“Papa! Papapapapapaaaa!”
“Nog maar ekkes Chris, ik zie Pardoes al zwaaien.”
“Maar ik moet plahasseenn!”
“Ik zee toch dagge da thuis had moeten doen!”
“Maar ik moet zo nodig!”
“Hier, hedde ’n eierkoek.”
“Maar die is vies en warm.”
Alles is vies en warm. Het is namelijk 37 graden en we staan in de volle zon omdat op de parkeerplaats geen bomen staan. Moet je je eens indenken hoe Pardoes zich zal voelen.
Zelfs de eierkoeken zweten.
En als je dan binnen bent, na zo’n dikke anderhalf uur in de rij te hebben gestaan, gaat die rij gewoon door. Hier en daar splitst hij zich, naar het Sprookjesbos of het Land van Laaf, maar omdat daar ook weer mensen uit komen blijft de rij constant. Honderd keer in de Piraña, in de hoop een beetje van dat heerlijk verkoelende water in je gezicht te krijgen. Wat nooit gebeurd, het is altijd degene naast je en ook die heeft alleen een natte stoel gekregen.
Ik heb een boel slechte ideeën op mijn naam staan, maar dit spant de kroon.
Naar de Efteling.
Op zondag.
Tijdens de vakantie.
Met zevenendertig graden.
Arme Pardoes.