“Jooe sorry”, roept de buschauffeuse over haar plompe schouder. In haar geslaagde poging een fietser niet omver te rijden in plaats van wel, trekt zij abrupt aan de rem. Hoe iemand aan een rem trekt is mij geheel onduidelijk, maar dat komt; ik heb dus geen rijbewijs. Enfin, zij in die rem hangen, het knappe Roma-ogende gezinnetje – bestaande uit jonge mama met prachtig kleed en drie kleine tot medium kindjes waarvan ik niet durf te zeggen of het jongetjes of meisjes zijn – is met de abruptheid van plompe Dorry’s rem prompt op mijn schoot geslingerd. Ze kwamen zó van van die kaartjes af, die bij de beste vriendin van je moeder op het toilet hangen. Waarvan het geld dan naar een goed doel gaat. Je kent ze wel. Ze hebben net zoals op het kaartje een earl grey kleurende huid, en amandelvormige olijfgroene ogen die je maar niet los laten. Ongekamd donker haar waar ik al te graag overheen zou aaien, en dat hun eerste Nederlandse woorden dan zouden zijn ‘het komt wel goed’. Ervanuit gaande dat ze geen Nederlands spreken he.
Nee, ik ga daar dus vanuit, omdat ze geen sorry zeggen wanneer ze op mijn schoot belanden en de koffie uit mijn hand over mijn witte – had ik ook niet moeten doen – trui kletst. Ze mompelen wel wat, waar ik maar sorry uit versta. Omdat ik in die doordringende ogen kan zien dat het ze iets doet. Zij begrijpen ook wel dat ik niet boos op hen kan worden. Moeder kijkt me scheef aan en roept over haar ranke schouder naar de oudste van het stel “Ch’nay, kutjong, zeg ‘s sorry tegen de mevrouw.”
De mevrouw pakt haar ov-chipkaart. “Dank je wel, buschauffeuse”.
Ik geloof dat ik er ben.