Geschreven voor de opening van Theaterfestival Boulevard
Je wordt wakker van de wekker naast je kussen. Het is niet jouw kussen, het is er een van het harde soort. Jouw eigen kussen is zacht en vormt zich naar je hoofd als je hem erin drukt. Het is donker, je weet nog niet waar je bent en waarom je wekker af gaat. Je zit er nog tussenin, tussen de werkelijkheid en dat andere. Je bent op een onverlichte weg en je tomtom is stuk. Je bent daar waar je vroeger dacht dat oma was. Hier kan alles nog.
Als je het je straks kunt herinneren, waar je bent en waarom die wekker nog steeds piept, ben je weer een net-dertiger zonder kinderwens in een huurhuis vol planten en vintage meubilair, tweedehands maar dan toch duur. Die zich afvraagt wanneer werk een carrière wordt en wanneer facturen een inkomen. Die 341 producten in haar Zalando winkelmandje heeft zitten maar ook lid is van een politieke partij die klimaat, biodiversiteit en internationale mensenrechten hoog op de agenda heeft staan.
Die achteraf bezien kan stellen dat ze precies hier is gekomen door weloverwogen keuzes en hardvochtige emotionele en rationele overwegingen. Die ook kan stellen dat die genomen afslagen tijdens de rit meer leken op meanderende zijwegen en vertakkingen en doodlopende, heel veel doodlopende paadjes. Om over de beren die ze onderweg heeft ontmoet nog maar te zwijgen.
Ik pak mijn racefiets uit het rek in de gigantische fietsenstalling, en fiets door de grote stad die ik sinds enkele jaren ‘mijn stad’ noem. Hier hebben de mensen het vermogen je hele bestaan in één blik, in twijfel te trekken. Het meisje dat in de Bijenkorf bij de make-up afdeling aan haar haar draait, de charmante Iraanse slotenmaker, de barman die in de deuropening van het café een sigaretje rookt en de jonge vrouwen die op zijn terras zitten. Ze beschikken allemaal over diezelfde macht mij te laten voelen dat ik mijzelf misschien wel heb verzonnen.
Zelfs de duiven hier ontkennen soms mijn bestaan.
‘We zijn helemaal niet zo uniek als we denken of hopen te zijn’, zei mijn kapper laatst. Zijn haar heeft hij aan een kant kortgeschoren en geverfd in schaakmotief, de andere kant is knalrood en hangt als een punker in ruste over zijn voorhoofd gedrapeerd. Ik wil knikken, maar hij heeft een schaar vlakbij mijn oor, dus besluit te hummen.
‘Er lopen echt nog tientallen van mij rond, die hetzelfde al eerder hebben gedacht, of nu, tegelijkertijd, in een paralel universum. Hier, deze gedachte bijvoorbeeld, die is al eens bedacht, en wordt op dit moment ook gedacht door iemand anders. Misschien wel eeuwen geleden. Misschien wel precies met mijn kapsel. De gedachte dat deze gedachte al eerder is gedacht, misschien wel eeuwen geleden, is al een keer eerder gedacht. Snap je? Het doet er gewoon niet toe.’
Ik moet denken aan Jan Wolkers die zei dat hij het liefst een worm was, omdat die ons uiteindelijk allemaal te grazen nemen. Wolkers heeft een pilotenhelm op, in mijn herinnering.
‘En wetenschappers dan? Of kunstenaars? Die veranderen toch wel iets?’ Probeer ik. Mijn kapper tikt ritmisch met zijn schaar tegen zijn broek, haalt de kam uit zijn mond en antwoord: ‘Misschien kunnen die inderdaad vernieuwen.’ Hij wijst op zijn t-shirt, met daarop de tekst The Future is Female, and African.
Op straat zegt een klein meisje tegen haar oma, die haar jas dichtritst ‘kin omhoog!’. De oma lacht. Met in mijn hand mijn elektronische filterbubbel, de telefoon die ik gebruik om argumenten te lezen die mijn eigen bevindingen bevestigen, en waarmee ik vrienden berichtjes stuur die vaak hetzelfde vinden – mijn eigen elektronische vooroordeeltjesversneller – met een tekening van Virginia Woolf als achtergrond, zoek ik mijn weg naar een restaurant waar ik nog niet eerder ben geweest. Om de zoveel meter draai ik het apparaat om te kijken of het blauwe pijltje, ik dus, nog wel naar voren wijst. Ik repeteer de afslagen in mijn hoofd. Drie keer links, dan rechts, dan links, dan derde rechts.
Ik kom voorbij een wegenkaart. Het bord zegt ‘U bevindt zicht hier’, maar het bord bedoelt eigenlijk ‘ík bevind mij hier’. Een grote rode pijl wijst naar mij. Hier ben ik dan, beaam ik. Hier zijn wij. Het bord en ik. Voor even, dan toch. Voordat ik mijn pad weer vervolg, is dit een bevestiging van mij, ik besta, want ik ben precies hier.
Als mijn wekker een laatste keer afgaat weet ik het weer. Hoe ik er kwam en waar ik naartoe moet, de reden om de wekker te zetten. Meteen baal ik, het niet-weten was lekker warm. Het ergens-tussenin voelde vertrouwd. Alles kan nog.
Ook voor bij het dolen mag je gerust bordjes, legenda’s en bewegwijzeringen voor elkaar schrijven. Bouw met liefde nieuwe bruggen naar alle overkanten en torens naar andere planeten. Maar schrijf ze dan wel in alle denkbare talen en bijbehorende geschriften. Schrijf ze met een glitter-gelpen. Laat de letters soms wegspoelen door de regen en aan de zon weer opdrogen. Wijs de mensen die je liefhebt er op, en mis ze niet als ze er niet zijn. Volg dan gewoon je route. Misschien komen de kaarten en de bordjes gewoon pas achteraf.