Het afgelopen weekend werd wat ik al jarenlang vermoedde uiteindelijk werkelijkheid. Duiven zijn blind voor mijn bestaan. Ik heb me soepel door straten bewogen, mijn nek lichtjes in mijn schouders gestoken om niet boven de massa te torenen, om niet geraakt te kunnen worden.
Ik heb ze ontweken en in de ogen gekeken, maar wist altijd al dat zij mij niet konden zien. Voor hen was ik misschien een schaduw, misschien een massa die zij niet herkenden als zodanig. Misschien voelden ze wel een zuchtje wind of iets hen schampen wanneer ze langs mij heen vlogen, maar mij erkennen hebben zij nog nooit gedaan. Nooit staken zij ook maar een flard van een vogelseconde hun snavel mijn richting in en dachten zij “och kijk: iemand”.
De stadsduif heeft mij nu dan eindelijk opgemerkt, alleen kan hij het helaas niet navertellen. Hij heeft mijn bestaan erkent en vond direct de dood. Misschien ontstaat hierdoor een duivenmythe, misschien ben ik nu wel Teddy de Onzichtbare onder het duivenrijk. “Natuurlijk heeft niemand haar ooit echt gezien, haar aanblik bekoop je met de dood”, zullen de stadsduiven met angst in de kraalogen tegen elkaar koeren. Voor duiven in de lucht en op de daken wandel ik natuurlijk ook door een onderwereld, maar dan één geplaveid met asfalt, kruimels en kiezels in plaats van een woeste vlammenzee en Satan.
De rat van de lucht in kwestie trachtte op de vliegen, raakte een paal en vloog daarna vol goede moed tegen mijn been aan. Deze maakte op dit moment een trappende beweging, vanwege het feit dat ik aan het fietsen was, waardoor de stadsduif in mijn voorwiel terecht kwam, alle fatale gevolgen van dien. Er waren een hoop veren, wat geschrokken minderjarige omstanders, maar bovenal was er het besef: Duiven zien mij niet.