Een kort verhaal over het hebben van wortels in verschillende aarde. Uitgesproken tijdens Studio Café in Theaters Tilburg.
Het ruikt naar warm brood, naar een waterig zonnetje en naar olijfolie met knoflook. Het ruikt hier op elk moment van de dag wel een beetje naar olijfolie met knoflook.
We stappen binnen in de woonkamer van een appartement op de zesde verdieping. De lief geeft iedereen een kus en wenst hen een buenos dias toe. De koffiemachine laat zich horen en een hoge stem stelt een vraag. Ik versta het niet, maar weet dat het een vraag is omdat hij naar het einde toe omhoog gaat. Een kleine tengere vrouw staat ineens voor mij, ze heeft rossig pluizend haar en een cappuccino huidskleur.
‘Cappuccino, lekker,’ antwoord ik.
Theelepels klinken in de kopjes, het brood is bakker-vers. Aan de kop van de tafel zit een oude man. Hij is de oudste van het stel, en heeft duidelijk alle kop-van-de-tafel-privileges verworven. Hij breekt zijn brood langzaam in stukjes, grijpt in het kabinet achter zijn luie stoel en haalt verschillende flesjes tevoorschijn, net ecolinepotjes. Hij schenkt er één leeg in zijn wijnglas en steekt zijn gezette, rood paarse neus in de opening. Dan doopt hij zijn brood erin. Aan het eind van zijn brood is er nog een klein slokje droesem over. Ook die giet hij naar binnen.
Op de heenreis reed zijn oom. Ik zat met de tante en de moeder op de achterbank. De moeder aaide me over mijn hand en zei zo nu en dan: ‘Que linda’. De hele reis werd er volmondig gekletst. Wanneer de vrouwen enthousiast werden, ging het volume een ink aantal decibellen omhoog. De oom beantwoordde dit steevast met een blik over de schouder, een wild handgebaar en iets dat ik net zo min verstond.
Hij ving mijn blik en zei door een knipoog heen: ‘Parrot woman’.
De tafel wordt gevuld met grote pannen. Dat het kerst is kun je nauwelijks merken, de zon schijnt door het raam en brandt dwars door mijn zwarte t-shirt heen. Een kerstboom is nergens te bekennen. Wel is er sprake van een grote familie en meer eten dan ik aankan. De deksels komen van de pannen los en zodra de stoom is weggetrokken, zie ik gelig gekleurde kroppen sla drijven in bouillonwater met olievlekken. De geur van olijfolie met kno ook trekt weg en maakt plaats voor een weeïge lucht die de kamer intrekt. ‘Comer, comer!’ zegt de kleine tengere moeder als ze mijn bord nòg voller probeert te scheppen. ‘Het is onbeleefd om eten te weigeren,’ moedigt de lief mij aan.
De pater familias zet het bord aan zijn mond en de doorgekook- te sla verdwijnt in luttele seconden. Wanneer zijn bord leeg is – een paar rondes ‘Comer, comer!’ verder – schuift hij het van zich af, laat zich in zijn stoel vallen en grijpt nogmaals zonder te kijken in het kabinet achter zijn luie stoel. De flesjes die hij ditmaal tevoorschijn haalt, zijn feller van kleur, en ze gaan in kleinere glaasjes. De weeïge slalucht vermengt zich met een sterke koffebonengeur. Opa giet twee felgele brouwsels naar binnen en schenkt iedereen een willekeurig kleurtje in.
‘Opa en oma maken dit zelf,’ zegt de lief. Oma draagt wel een bril, maar blind is ze niet, denk ik, terwijl ik een blauwe drank achterover sla.
Opa wijst naar de esjes en gebaart mij nog eens dat wat van hem is van mij is, waarna hij achterover zakt en prompt begint te snurken. Lange halen zuurstof slikt hij gulzig via zijn drank– neus zijn longen in. Wanneer ik weer naar mijn bord kijk, zie ik slechts een stuk tafelkleed met kruimels, een leeg koffiekopje en een minilaagje felblauwe pure alcohol. In de keuken lijkt intussen een nieuwe Spaanse Revolutie plaats te hebben gevonden, het klinkt of er met borden wordt gegooid en het enthousiaste hoge gekibbel wordt almaar luider.
‘Wat doen ze?’ vraag ik de lief, waarop hij antwoordt: ‘Ze maken ruzie over wie de afwas mag doen.’ Ah, ja, knik ik. Ik kijk naar opa, wiens neusvleugels vrolijk verder flapperen. De oom vangt mijn blik en fluistert door zijn knipoog heen: ‘Parrot woman’.