“Everytime I clap my hands, a child in Africa dies”
– Bono
Verschenen in de Dakhaas, mei 2017
dedakhaas.nl
‘We moeten delen, met elkaar en vooral ook met anderen’, is wat mijn oma altijd zegt. Het jaar is nog maar net begonnen als we al van de grootste humanitaire ramp sinds de Tweede Wereldoorlog spreken. In Jemen, Somalië, Noordoost-Nigeria en Zuid-Soedan sterven telkens wanneer Bono in zijn handen klapt kinderen aan voedsel- en watertekort.
Een vriendin van me liep door de winkelstraten van Utrecht en trapte in de val van een van de samplende werkstudenten. Zodoende at ze een lepeltje pindakaas-achtige substantie. De werkstudent glimlachte trots en vroeg of ze het lekker vond. Niet echt. Het bleek voedsel te zijn dat we vluchtelingen voorschotelen. Zoals ruimtereizigers in de lucht tijdens hun vlucht ruimtepasta in hun gezicht uitknijpen, zo voeren wij tegenwoordig ook vluchtenden aan de grond. Ik weet niet precies wat hierna gebeurde, maar ik denk niet dat ze het spul heeft gekocht.
Er heerst honger, paniek, doodsangst en notenpasta, en de zanger van U2 blijft maar in zijn handen klappen. Wij, de wangen gevuld met witte boterhammen met pindakaas, zijn bang voor de gesluierde oliemagnaten en dictators die er met al ons zuurverdiende donorgeld vandoor gaan. Misschien terecht, of misschien maakt ons dat een stel schrieperds. In elk geval geven we dingen niet graag voor niets weg, we willen er op zijn minst dankbaarheid voor terug, een reactie in de vorm van gebouwde scholen, lachende gezichtjes of optredens van BN’ers. En we willen allesbehalve dat het in de bodemloze portemonnee’s van de allerrijksten en allergemeensten belandt.
We vinden het moeilijk, te delen met elkaar èn delen met anderen. Ook al is het een van de eerste dingen die we leren. Want geef je die ene zwerver bij Hoog Catherijne je euro, wetende dat hij ze waarschijnlijk niet netjes opspaart en er een quinoa salade van koopt. Geef je hem de euro gewoon omdat jij het kunt missen? Of vind je het een waardeloze investering.
In mijn filterbubbel zien we de deeleconomie in zijn volle glorie als er een berg vintage kleding mee gemoeid gaat. Bijna niet gedragen. Vroeger had ik een vriendinnengroep waarmee we eens in de zoveel tijd samenkwamen voor het evenement Kledingruil. Telkens wanneer die whatsappgroep oplichtte maakte mijn hart een sprongetje van angst en zenuwen. We spraken dan af bij een van ons thuis, namen allemaal een vuilniszak mee vol kleding die we niet meer aantrokken, gooiden alles op 1 stapel, trokken flessen wijn open en begonnen de Grote Ruil. En we weten allemaal wat daarvan komt.
Twee van ons stonden dan naast de berg afdankertjes (/vintage, zo u wilt) en hielden de kledingstukken 1 voor 1 omhoog. Als maar 1 iemand het kledingstuk dat in de lucht wapperde wilde, dan was er geen probleem, waren het er meer dan ging hij op de ‘nog uit te zoeken’ stapel from hell. Eenmaal op die stapel gold namelijk de gouden regel van ‘degene die hem het beste stáat, mag hem hebben’. Ik ga geen vergelijking trekken met de Tweede Wereldoorlog, maar deze regel haalde het allerlelijkste in ons naar boven. Met rode wangen van opwinding en rode ogen van de wijn ging iedereen vervolgens, uren later, met dezelfde vuilniszak vol tweedehandsjes weer naar huis.
Wat een prachtig initiatief, joelden de moeders. Jullie maken op een efficiënte manier onderdeel uit van de deeleconomie, zeiden de vaders schouder-kloppend. Dit is vooruitgang, dit is de jeugd, dit is een voorbeeld voor ons allemaal! kraaide een politica. Enthousiasteling en sympathisant Bono applaudisseerde, en veroorzaakte zo een sterftegolf in Afrika.
Voor niets gaat nog best een paar jaar de zon op. Verder is er vrij weinig echt gratis. Behalve soms ineens een wifi-netwerk, dan is het even feest. En de Dakhaas nu, eenmalig. Al verwachten we daarvoor wel een vrachtlading dankbetuigingen.